IJstijden kopie

De IJstijden

De ijstijden worden ook wel glacialen genoemd en de warmere perioden interglacialen. Gedurende een ijstijd deden zich ook temperatuurschommelingen voor. Een warmere periode binnen een ijstijd noemen we interstadiaal en een koudere periode stadiaal. Tijdens de interglacialen en de interstadialen was er menselijk leven mogelijk.
Hieronder worden drie belangrijke ijstijden beschreven die van invloed zijn geweest op de vorming van het landschap.

Elster-ijstijd
Door Tsjechië en Zuidoost-Duitsland stroomt een rivier de Weisse Elster. Bij de rivier de Elster werden voor het eerst sedimenten ontdekt die waren ontstaan vóór 410.000 jaar geleden: de periode van de Elster-ijstijd (zie blauwe lijn hierboven). Hoelang die Elster-ijstijd precies geduurd heeft en wanneer hij dus begon is moeilijk te zeggen. Het Elsterien duurde waarschijnlijk van 475.000-410.000 jaar geleden.
De erfenis van de Elster-ijstijd bestaat uit diepe erosiedalen of tunneldalen, opgevuld met dikke lagen wit zand en zware potklei die door het smeltwater werden afgezet. Het glinsterend witte zand uit de Elster-ijstijd noemen we Peelozand.
Potklei is een fijne kleisoort, vrijwel ondoordringbaar door regenwater. In de middeleeuwen begonnen de kloosterbewoners potklei te gebruiken om er hun kloostermoppen van te bakken.
Vervolgens kwamen er nog twee glacialen die hun sporen achterlieten in het Europese landschap: de Saale-ijstijd en de Weichsel-ijstijd.

Saale-ijstijd
Vanaf 240.000 tot 130.000 jaar geleden bedekte een grote landgletsjer het noorden van Nederland. Deze ijsmassa dreef heel langzaam vanuit Scandinavië naar het zuiden en nam in de taaie, vloeibare zool, stenen, zand en modder mee. De enorme omvang van de gletsjer werkte als een soort bulldozer die de bodem opstuwde tot grote modderbergen.
Toen de gletsjer 130.000 jaar geleden smolt, bleven er in het landschap veel herkenbare sporen achter.
De opgestuwde grond vinden we in het landschap terug in de vorm van stuwwallen. ln Fryslân is het "Rea Klif" in Gaasterland een voorbeeld. Een ander voorbeeld is de Utrechtse Heuvelrug. De stenen, zand en modder, die de gletsjer in de zool had meegevoerd, vinden we terug in de vorm van keileemafzetting in de ondergrond.

Hierin zitten de zwerfstenen afkomstig uit verschillende gebieden in Scandinavië en Finland. ln het IJstijdenmuseum zijn vele soorten zwerfstenen tentoongesteld. Ook zijn op een kaart in het museum de herkomstgebieden van verschillende soorten zwerfstenen aangegeven.

Weichsel-ijstijd
De Weichsel-ijstijd was de laatste grote IJstijd die in het noorden van Europa heerste. Ook deze ijstijd heeft grote invloed gehad op de vorming van het landschap in Noord-Nederland. Gedurende deze ijstijd kwamen enkele zeer koude perioden voor waarin de bodem het hele jaar meters diep bevroren was (permafrost). Een groot deel van het zeewater was opgeslagen in een reusachtige gletsjer die over Noord-Europa lag, maar niet tot Nederland reikte. ln Noord-Nederland is er van een poolwoestijn sprake geweest rond 20.000 jaar geleden.
Tijdens de Weichsel-ijstijd lag de Noordzee droog. De wind had vrij spel op de droge bevroren vlakten en verplaatste grote hoeveelheden zand vanuit de droge bedding van de Noordzee naar het vaste land van Nederland. ln Fryslân vormde het opgewaaide zand grote duinen op de eerder afgezette keileembodem. Dit uit de Noordzee aangevoerde zand wordt dekzand genoemd.
ln de permafrostbodem ontwikkelden zich ijslenzen van verschillende grootte door opborrelend grondwater. De ijslenzen - pingo genoemd - werden in de loop van de tijd steeds groter. Toen het tenslotte rond 15.000 jaar geleden weer warmer werd smolten deze ijslenzen. Op de plaatsen van de gesmolten ijslenzen ontstonden zo prachtige ronde meertjes in het landschap, de zogenaamde pingoruïnes. Ze vormen een prachtig landschappelijk aandenken aan de laatste ijstijd.