[smbtoolbar]
Vezel, draad en kleding
In de Steentijd is een ontwikkeling geweest van vezels tot draden. De Neanderthalers gebruikten: pezen, gedraaide darmen, boomwortels, plantenvezels. Ze werden toegepast bij het maken van kleding, gebruiksvoorwerpen en jachtgereedschap.
De ontwikkeling van vezels tot draden werd uitgebreider en beter. Al vroeg wist men gebruik te maken van brandnetels, lindebast en hennep. Nog later toen de jagers boeren werden, ging men vlas verbouwen.
Door verbetering van de schapenrassen werd de wol langer en geschikt om te verwerken. Alle materiaal: brandnetel, hennep, bast , vlas, wol is door een spintol tot garen gemaakt. Men kon deze garens ook verven.
Om de draden voor kleding te gebruiken werd door de eerste mensen met een vuursteen-priem gaatjes in het leer gemaakt en daarna de draad er door geduwd. Door de uitvinding van priemen van bot en naalden met een oog (draadtrekker) werden de mogelijkheden voor het maken van kleding veel uitgebreider.
Men kon nu ook versieringen aanbrengen, kralen van bot, schelpen en gekleurde draden opnaaien.
Later in de brons- en ijzertijd kwam er metalen naaigereedschap.
Behalve naaien is er ook geweven op een boomstam-getouw. Meestal is vlas en wol gebruikt.
Al deze ontwikkelingen zijn in een aantal exposities uitgebeeld.